top of page
Zoeken
  • emmischumacher

'Ik vind het een hele grote eer om in dit koor te zingen'

Sara de Vries werd in 1954 geboren in de Transvaalstraat en groeide op in Diemen. Zowel haar vader als haar moeder hadden als enige van hun familie de Holocaust overleefd. Sara is de drijvende kracht achter het door Jasper Krabbé ontworpen Holocaustmonument Diemen, dat waarschijnlijk in 2025 geplaatst wordt. Ze is zeventien jaar geleden begonnen met zingen bij Hejmisj Zain.


‘Hoe de bewoners van de Oosterparkbuurt het herdenken hebben opgepakt, daar heb ik echt bewondering voor. Dat waardeer ik ontzettend. Want in het Jodendom is het zo, zolang de namen van overleden mensen nog worden genoemd, dan zijn ze nog onder ons, dan leven ze min of meer nog. En het Kastanjeplein is een prachtige plek om te herdenken. Door de Holocaust is Jiddisch een dode taal geworden. Ik vind het een hele grote eer om in Hejmisj Zain te zingen, een eer naar mijn vermoorde familie toe, en naar de zes miljoen die zijn vermoord. 


Bij ons thuis werd ook Jiddisch gesproken, het Amsterdamse Jiddisch. Mij werd altijd verteld, wij zijn van Hoogduitse afkomst. Mijn moeder heeft in Amsterdam de oorlog overleefd. Ze had de mazzel dat ze blond was, en dat ze een vals persoonsbewijs had. Ze heeft, volgens haar eigen zeggen, kleine verzetsdaden gepleegd. Bonnen rondbrengen, dat soort dingen.



Mijn vader is in de Dapperbuurt geboren, in de Pieter Nieuwlandstraat. Hij heeft ondergedoken gezeten op Transvaalstraat 116, waar ik ook geboren ben. Onder de vloer, in een kruipruimte. 


Op dat adres woonde mijn oom Aron, met zijn vrouw, Eva Gans, en hun dochtertje Lineke. Mijn oom werkte als procuratiehouder bij de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam Noord. Hij is op 11 november 1942 vanachter zijn bureau weggesleurd. Het nieuws van die overval, dat zong rond in Amsterdam. Mijn vader wist dat de moffen als de dood waren voor besmettelijke ziektes. Hij is als de wiedeweerga naar Eva, zijn schoonzus, op Transvaalstraat 116 gegaan, en heeft een A4-tje met het woord ‘mazelen’ erop in het raam gezet. Dus toen de overvalwagen ‘s avonds langs kwam, hebben ze nummer 116 overgeslagen. Het heeft tot maart 1943 geduurd, en toen zijn ook mijn tante en mijn nichtje weggehaald. Mijn vader heeft toen heel snel een niet-Joodse dame op dat adres gezet. Officieel, met de woningbouwvereniging, hebben ze dat toen gedaan, voor heel veel geld, zei mijn vader er altijd bij. 


Mijn tante en mijn nichtje hebben in kamp Vught gevangen gezeten, drie maanden lang. In juni 1943 zijn ze met het beruchte kindertransport van Vught eerst naar Westerbork en toen naar Sobibor gebracht. Daar zijn ze uiteindelijk vermoord, vergast. 


Ik ben mijn leven lang bezig geweest om recht te doen aan de slachtoffers.

Mijn vader zei altijd: 64 mensen zijn er kwijt. Ik heb een stamboom getrokken. Bij 125 ben ik maar gestopt. Het was een gigantische familie. Mijn vader heeft van die grote familie als enige de oorlog overleefd. Hij had nog een achternichtje, haar heb ik pas negen jaar geleden ontmoet, en met haar ben ik samen naar Sobibor gegaan. Daar hebben we de namen opgenoemd en heel symbolisch afscheid genomen. Dat is min of meer gelukt, maar die reis, die heeft me niet goed gedaan. Ik was heel lang helemaal de kluts kwijt. Het verdriet en de boosheid, die neem je als tweede generatie over. Ik ben opgegroeid met rouw, thuis, en onbegrip van de ouders naar elkaar toe. De een vertelde niks, de ander heel veel. 


Mijn vader is via een brief van het Rode Kruis op de hoogte gesteld dat zijn broer, mijn oom Aron, in Sakrau is, ja, ik zeg vermoord, overleden. In een werkkamp bij Auschwitz. Daar moesten ze werken in een zandgroeve. Dat weet ik ook uit een getuigenis van na de oorlog, van een meneer Dingsdag, een oude buurjongen van mijn vader en zijn broer. Die is samen met Aron bij station Cosel uit de trein gehaald. 


Nu heb ik antwoord op de meeste vragen waarmee ik altijd rondliep, en dat doet mij goed.

Vorig jaar ben ik op reis geweest met een echtpaar, een historicus en zijn vrouw, die veel onderzoek hebben gedaan naar Sakrau en de Cosel-transporten. Die zandgroeve bestaat nog steeds, daar ben ik toen geweest. Ik heb daar Kaddisj gezegd voor mijn oom. We zijn ook in Sankt Annaberg geweest, een nabijgelegen stad, waar de lichamen uit Sakrau naar werden overgebracht. We stonden daar in een plantsoentje, en dat grensde aan een hele grote parkeerplaats. Onafzienbaar, zo groot was die parkeerplaats. En die historicus, Herman van Rens, hij zegt: we staan nu op een massagraf, deze parkeerplaats, alles wat jullie nu zien, was vroeger een massagraf. Toen ben ik toch helemaal niet goed geworden daar. Al mijn woede kwam zó naar boven. Het was net of het bloed in mijn schoenen zakte. 

 

Nu heb ik antwoord op de meeste vragen waarmee ik altijd rondliep, en dat doet mij goed. En omdat ik gastspreker ben geworden, via Herinneringscentrum Kamp Westerbork, heb ik er goed over leren praten. Maar sommige trauma’s, ja, die plagen me tot op de dag van vandaag nog steeds. Ik ben mijn leven lang bezig geweest om recht te doen aan de slachtoffers. Want Europa is bezaaid met massagraven. 


Ieder zichzelf respecterend Nederlands dorp heeft wel een monument voor weggevoerde Joden, behalve Diemen nog niet. Dat zat me zo dwars. Maar het gaat er komen, mede dankzij een goed stel mensen uit mijn omgeving. Ik wil dat het monument ook een plek van educatie wordt, en ik wil het gebruiken als waarschuwing voor de toekomst, dus het heden met het verleden combineren. Als het monument er staat, wil ik er ook voor zorgen dat er Holocaustonderwijs op de Diemense scholen komt. Dan heb ik een aanknopingspunt: waarom staat dat monument er? En dan kan ik over die verschrikkelijke tijd vertellen aan de kinderen.’



Meer informatie over Hejmisj Zain vind je op https://hejmisjzain.nl. De foto van het koor op het Kastanjeplein is gemaakt door Caecilia van der Drift.

66 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page